Circulaire economie geen middel maar doel

“De ambitie is helder: Nederland wil in 2050 volledig circulair zijn”, schrijft staatssecretaris Vivianne Heijnen in haar voorwoord bij het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) dat begin dit jaar verscheen. Het programma vormt de routekaart naar een volledig circulaire economie. Er is inmiddels veel over gezegd en geschreven. De reacties zijn ruwweg samen te vatten als: goede ambities, weinig concrete uitwerking en onvoldoende budget. En dat is jammer voor zo’n belangwekkend onderwerp.

Het is duidelijk dat het kabinet worstelt met de grondstoffentransitie. Men ziet deze als middel om iets anders te bereiken en niet als doel op zich. Ik bleef hangen bij een zin in de samenvatting: Het gaat erom “om via het grondstoffengebruik bij te dragen aan de klimaatopgave, de biodiversiteitsopgave, het creëren van een schoon milieu en een veilige en schone leefomgeving en het bijdragen aan de leveringszekerheid van grondstoffen.” Op zich niks mis mee, maar het maakt duidelijk dat het belang van circulaire economie vooral wordt gemotiveerd vanuit de bijdrage aan andere doelen.

In de jaren dat ik, samen met onder andere de lezers van dit blad, werk aan het versnellen van circulariteit, hanteren we een heel andere insteek. We werken toe naar een economie waarin we niet ‘schrapen uit schaarste’, maar kunnen ‘oogsten uit overvloed’.  Een 100% circulaire economie is zelfvoorzienend omdat grondstoffen hun waarde behouden en doordat we uit reststromen nieuwe grondstoffen produceren. Zo’n economie leeft niet op de pof van volgende generaties, maar is in zichzelf houdbaar.

Dat is toch echt een ander beeld dan de stip op de horizon in het NPCE. Minder milieuschade, CO2-reductie of het redden van onze supply chain zijn belangrijke zaken, maar deze motivatie voor de circulaire economie reduceert het begrip tot een instrument. Stel je voor dat het klimaatbeleid op deze manier wordt gepositioneerd: dat de energietransitie belangrijk is omdat het bijdraagt aan o.a. biodiversiteit, een schoon milieu en meer beschikbare grondstoffen. Dan zou er toch echt minder aandacht, minder geld, minder beleid en minder menskracht naar toe gaan.

Persoonlijk ben ik geneigd om de circulaire economie de moeder van alle transities te noemen. Maar het is natuurlijk geen wedstrijd tussen maatschappelijke opgaven. Al is dat eigenlijk wel de boodschap is van het NPCE: we doen dit om iets anders te bereiken. Het risico is dat andere ministeries circulaire economie inderdaad als instrument gaan zien. EZK publiceerde onlangs een grondstoffenstrategie waarin ‘circulaire economie’ slechts één van de manieren is om leveringszekerheid veilig te stellen. Het bouwbeleid noemt het belang van grondstoffenbehoud, maar komt niet met een incentive om circulair te ontwerpen of te slopen. Bij Financiën is men druk met CO2 heffingen, elektrische subsidies en klimaatfondsen, maar is beprijzing van primaire materialen ten opzichte van recyclaat nog ver weg. Een ander risico van de instrumentele positionering is dat de staatssecretaris van I&W bij collega-ministeries de hand moet ophouden voor haar beleid, in plaats dat de coalitie geld vrijmaakt voor circulair als doel op zich. In plaats van groter, wordt de circulaire economie op deze manier kleiner gemaakt. En dat gaat ten koste van concreetheid, daadkracht en voortvarende samenwerking.

Ik hoop dat we de grootsheid weer in het onderwerp kunnen brengen. Dat we met producenten, inzamelaars, verwerkers, ontwerpers, industrie, wetenschap NGO’s en burgers blijven werken aan de nieuwe economie, die zowél klimaatneutraal als circulair is. Gewoon, omdat elke andere economie geen toekomst heeft.